Pitchen
De pitch is de hoge aproachslag naar de green. In sommige situaties kun je niet chippen met een lage boog, omdat dan de bal bijvoorbeeld in de bunker landt. Ook is soms de afstand tot de green te ver om te chippen maar te dichtbij om de full-swing te maken. In deze situaties ga je pitchen. Pitchen doe je standaard met de club met de meeste loft (hoek van het blad). Dit is bij de meeste mensen de Sand-wedge (56 graden loft). Maar Veel golfers pitchen ook wel met de lob-wedge (60 graden loft). Hiermee krijg je de hoogste balvlucht zodat de bal na het landen snel stilligt. De grip is de overlapping- of interlockinggrip. Dezelfde grip als bij de chip en de fullswing.

De bal ligt in het midden tussen de voeten, of voor meer backspin, iets rechts van het midden tussen de voeten. Om nog meer hoogte en backspin te genereren, moet je de bal stijl benaderen. Als je de bal stijl benadert, genereer je meer backspin op de bal. Door in de achterzwaai polsactie te maken kom je al steiler in op de bal. Daarnaast heb je door de polsactie meer snelheid en zal de bal niet alleen hoger maar ook verder gaan. Hak dus als het ware de bal de grond in, sla boven op de bal. De achterzwaai, liever gezegd de achterdraai van schouder en heup, bepalen de snelheid en dus ook de afstand. Dus hoe langer de achterzwaai, hoe verder de bal gaat. In de doorzwaai draai je met de heupen door naar de eindstand, net als bij de swing. Hierdoor versnel je door de bal en verplaats je het gewicht naar links waardoor er een goed balcontact ontstaat. Pitchen is een gevoelsslag. De afstand juist bepalen, vergt veel oefening. Op een Pitch en Put golfbaan oefen je deze slag het best.